Skip to main content
  • Archivaris
  • 433

Niet dom, maar slecht

De Centrale Raad van Beroep, de hoger beroepsinstantie voor zaken op het gebied van het sociale bestuursrecht, heeft op 5 oktober 2009 uitspraak gedaan in het beroep van de bekende Arnhemse ‘schoffelweigeraar’ Bennie Beck. Deze wilde een principe uitspraak uitlokken over de vraag of gedwongen werken in ruil voor een uitkering (in plaats van loon) geen dwangarbeid is. Met andere woorden of de in de nieuwe bijstandswet (WWB, Wet werk en bijstand) neergelegde verplichting om met behoud van uitkering verplicht ‘gebruik te maken van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen voorziening gericht op arbeidsinschakeling’ niet in strijd is met het in tal van internationale verdragen vastgelegde verbod op ‘dwangarbeid of verplichte arbeid’ (‘forced or compulsory labour’).
Omdat de Arnhemmer reeds in eerdere instantie (gedeeltelijk) in het gelijk was gesteld en zijn uitkering was hervat, oordeelde de rechter nu in hoger beroep dat deze thans geen ‘procesbelang’ meer had, dus niet ontvankelijk was, en weigerde hij een inhoudelijke uitspraak te doen. Daarmee is de strijd van deze Arnhemmer tegen gelegaliseerde dwangarbeid in het kader van de nieuwe bijstandswet een nog weer langduriger procedure geworden, waarin nu een gang naar het Europese Hof in het vizier komt, en die een voortvloeisel lijkt van een soort wetgeving dat sinds het aantreden van de kabinetten Balkenende een vast patroon lijkt te zijn geworden in legislatief Nederland: wetten - vooral op het terrein van het sociale zekerheidsrecht (naast dwangarbeid voor bijstandsgerechtigden bijvoorbeeld: ontneming van rechten aan arbeidsongeschikten, een verplichting om te solliciteren voor zieke werklozen, afschaffing van de bijstand voor personen tot 27 jaar, onaangekondigde huisbezoeken, leerwerkplicht voor schoolverlaters, etc.), maar ook waar het geldt het asielrecht, het privacyrecht, etc. - die bewust lijken te worden ingevoerd in strijd met internationale verdragen, en waar ook de nationale rechter met zijn wel als ‘gouvernementeel’ aangeduide agenda zich nauwelijks tegen verzet. Bij indiening van dergelijke wetsvoorstellen wenden kabinet en Kamer voor dat zij zich niet bewust zijn van de strijdigheid tussen voorgestelde nationale wetgeving en internationale verdragen, en voeren zij deze wetgeving gewoon in (nadat men zich – incredibile dictu - heeft weten te verzekeren van medewerking hierbij van Eerste Kamer en Raad van State, wier leden ook alle collectief doen of hun neus bloedt), ook al weet men dat de kans bestaat dat men dit soort wetgeving weer zal moeten terugdraaien. Dáarom bekommert de moderne Nederlandse wetgever zich echter in het geheel niet, aangezien hij weet dat het, gezien de algehele apathie onder de slachtoffers van met name het sociaal economisch beleid en de ook verder overheersende politieke desinteresse, in het huidige tijdsgewricht nauwelijks denkbaar is dat er ooit een haan naar kraait. Een feit waaraan ook het gebrek aan onafhankelijkheid van de goed met bewindslieden bevriende Nederlandse journalistiek een stevig steentje bijdraagt. En mocht er zich onverwacht daadwerkelijk ooit toch iemand druk om maken, dan heeft de politiek van diens gang in eerste instantie naar de Nederlandse rechter weinig te duchten, maar zal de rechtzoekende wel eerst alle nationale rechtsmiddelen moeten uitputten, zoals nu ook de schoffelweigeraar heeft gedaan, voor hij zich tot het Europese Hof kan wenden.
Voordat men zóver is, is er dus al heel wat water door de rivieren gestroomd en hebben de bedenkers van de wet ondertussen naar hartenlust vele miljoenen kunnen bezuinigen en in een lange reeks van magere jaren een complete mentaliteitsverandering in Spartaanse richting kunnen afdwingen. Geen nood dus mocht de Europese rechter de Nederlandse wet alsnog terugdraaien. Rammelende, en feitelijk zelfs inconstitutionele wetgeving – artikel 94 van de Grondwet bepaalt immers dat alle wetgeving aan het EVRM moet worden getoetst - kan al de jaren standhouden dat gewacht moet worden op Europese toetsing.
Hoe desastreus ondertussen de invloed van zo’n periode van ondeugdelijke wetgeving op de samenleving kan zijn, blijkt wel uit de recente ontwikkelingen op het gebied van de genoemde gedwongen tewerkstelling, die zich sinds haar entree in de nieuwe bijstandwetgeving van 2004 in de vorm van ‘reïntegratietrajecten’ als een olievlek over de samenleving heeft uitgebreid. Doordat de regering het door middel van wetgeving aantrekkelijk heeft gemaakt om door Nederlandse gemeenten aangeleverde gratis werklozen, verslaafden, daklozen, etc. te verhuren en onderverhuren aan commerciële bedrijven, is er een hele, al maar uitdijende, louche, om niet te zeggen criminele, en grof geld aan de ellende van anderen verdienende bedrijfstak ontstaan, die feitelijk staatsslaven levert aan de ‘vrije markt’, is uitbuiting middels arbeid een van de grootste maatschappelijke problemen geworden en is in enkele jaren een hele bestaande sociale structuur verwoest.
Een van de dingen die het meest verontrustend bij dit alles is, dat er niet één instantie of deskundige blijkt te bestaan die een overzicht heeft van al de wetgeving die is ingediend in strijd met internationale verdragen. Juristen kijken niet verder dan hun eigen specialisme, journalisten zetten hun goede contacten met bewindslieden vriendelijk keuvelend voort en de burger slaapt rustig verder tot ook hij op een morgen rechteloos ontwaakt. (door Louis van Overbeek. Dit artikel werd eerder gepubliceerd in het Katholiek Nieuwsblad van 16 oktober 2009)

Dit bericht is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 433, 12 februari 2010