Skip to main content
  • Archivaris
  • 426

werken om te leven of..

Schijn kan bedriegen. Het motto van onze huidige regering, Samen werken, samen leven, is geen oppervlakkige dooddoener. Maar het maakt evenmin de indruk als opbrengst van diepgaande reflectie te zijn geoogst.

door Kees Tinga

Meest waarschijnlijk is dat het verwijst naar dominante waarden. Twee maal 'samen' benadrukt daarbij het in deze coalitie kennelijk diep gevoelde onbehagen over individualisering als mogelijke bedreiging van gemeenschapszin. En de volgorde van 'werk' en 'leven' is een rangorde, een statement waarmee dit kabinet zich in een aloude Hollandse traditie plaatst. Een traditie van arbeidsbeleving die in de keuze tussen 'werken om te leven' en 'leven om te werken' steeds weer naar het tweede neigt. Terwijl de huidige tijd niet alleen om het eerste vraagt maar dat zelfs volop mogelijk maakt.

Gij zult participeren!
Na eeuwenlang als nuchtere of bittere noodzakelijkheid te zijn beleefd, onderging arbeid in de afgelopen decennia een verrassende uitverkiezing tot 'geluksbrenger' en 'wondermiddel'. Allerlei dromen en verlangens die eerder hoogstens indirect met het begrip arbeid in verband gebracht konden worden, worden er nu met kennelijk gemak aan vastgehecht. Vooral politici - van links tot rechts - gingen zich aan dit wensdenken te buiten. In vergelijking met zijn voorganger Kok ('arbeid is de sleutel voor de oplossing van al onze problemen') lijkt Balkenende zich in het coalitieakkoord van zijn vierde kabinet nog tamelijk bescheiden uit te drukken: 'Meer nog dan inkomen is werk een middel tot ontplooiing, zingeving en integratie'. Maar de suggestie is dezelfde: 'werk is meer dan werk alleen' en de overtuiging die in beide zinnen doorklinkt, maakt een bijna religieuze indruk. Iedereen aan de slag en de Heilstaat is binnen handbereik...
Die hoge verwachting is des te merkwaardiger als we terugkijken naar de aanleiding voor het ontstaan ervan. Het participatiedenken werd in de vroege jaren negentig van de vorige eeuw gemunt. Vooral enkele rapporten van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) documenteren de trend. Onder de indruk van de grootste werkgelegenheidscrisis van na de oorlog - en de ernstige consequenties daarvan voor de verzorgingsstaat - brachten ze de economische noodzaak van een hogere participatie aan betaalde arbeid onder woorden. Vanuit een merkwaardige drang tot overtuiging bleef het daarbij niet bij cijfers en formules over voor de landsbegroting optimale verhoudingen tussen werkenden en zogeheten 'niet -actieven'. Arbeid zelf moest aantrekkelijk worden gemaakt. De suggestie dat arbeid een middel kan zijn voor ontplooiing, zingeving en integratie komt dan ook bijna letterlijk uit die WRR-rapporten (interessant detail: de huidige minister Donner was in die tijd voorzitter van het geleerde gezelschap).

Tegenoffensief
Deze poging tot verfraaiing van noodzaak tot deugd wordt op haar beurt begrijpelijk tegen de achtergrond van wat er vóór de crisis van 1980 rondom het arbeidsethos in beweging was gekomen. Aan het begin van de jaren zeventig was een situatie bereikt die de trekken vertoonde van zoiets als 'volledige werkgelegenheid' ('zoiets' want de vrouwelijke helft van de bevolking telde nog niet mee). De werkweek werd aanzienlijk verkort en in de euforie over vooruitgang op allerlei gebied werden pijn en moeite van de betaalde arbeid naar de uithoeken van onze cultuur gedroomd. Het in Noordwest Europa zo gedegen arbeidsethos raakte zichtbaar in verval. Toekomstverkenners en kunstenaars schilderden een samenleving vol vrije tijd, een waar paradijs voor de homo ludens. Bekend is het grapje waarin de aankondiging dat in 2000 alleen nog op de woensdag zou worden gewerkt, werd gevolgd door een ongelovig 'toch niet iedere woensdag!?'
Dat de kille economische werkelijkheid ons met beide voeten op de aarde terugbracht, was de geleerde beleidsdenkers tien jaar later kennelijk niet genoeg. Er was een tegenoffensief nodig dat aan alle mogelijke afkeer en tegenzin rond arbeid voorgoed een eind moest maken. Belangrijkste argument:het moderne werk is veel minder belastend - 'arbeid heeft zijn labeur karakter verloren'

Twintig jaar later
Bijna twintig jaar na het begin van het participatieoffensief is het tijd voor een eerlijke balans. Kwamen de beloftes uit? Zijn bedrijven, kantoren, scholen en instellingen dagelijks gevuld met werknemers wier opgewekte gezichten één en al ontplooiing, integratie en zin uitstralen? Kijk eens goed om je heen en weeg af. Zijn pijn en moeite van de arbeid - het labeur karakter - verder op de terugtocht? Misschien als het gaat om de lichamelijke inspanning in engere zin. De industriële varianten daarvan zijn naar elders afgewenteld, en in andere sectoren (vervoer en zorg bijvoorbeeld) gelden (bij ons) in principe strenge voorschriften en zijn (over het algemeen) hulpmiddelen beschikbaar. Maar pas op voor de onzichtbare en bijna onzichtbare sectoren van onze economie waar het met de kwaliteit van de arbeid niet zo nauw genomen wordt. En bedenk: sinds de jaren negentig is het aantal klachten over de werkdruk in ruimere zin (denk aan overspanning en burn-out) bepaald niet minder geworden.
Wat de ontplooiing betreft, is de balans al evenmin eenduidig. Een hogere opleiding leidt niet altijd tot een betere baan, veel werknemers werken beneden hun kunnen. In allerlei sectoren klagen 'ouderwetse' vakmensen over dominantie en intimiderend optreden van handige jongens en meisjes die in hun rol als managers aanslagen plegen op de beroepseer van professionals. Dat kan zover gaan dat de 'zin' van hun arbeid op het spel komt te staan. Als het om integratie gaat - het hooggespannen 'samen' van dit kabinet - vallen de resultaten nog het meeste tegen. Er is op de arbeidsmarkt ontegenzeglijk discriminatie van allochtone werkzoekenden. Schandelijke beloningsverschillen bedreigen iedere poging tot geloofwaardige bevordering van corporate feeling. Maar de meest beschamende mislukking is de onverminderd voortdurende uitsluiting. Waar veertig jaar geleden een gezin doorgaans van het inkomen van één kostwinner kon rondkomen, kennen we ook hier en nu een groeiend aantal werkende armen. Voor een land als het onze zou die groei onduldbaar moeten zijn.
Zelfs als betaalde arbeid alleen maar de sleutel van de oplossing voor het werkloosheidsprobleem was, zou er na twintig jaar meer van de aanpak van dat probleem terecht moeten zijn gekomen. Maar een overheid die arbeid daarenboven aanprijst als de sleutel tot het geluk, heeft een nog veel grotere verplichting: naar alle ongelukkigen, en naar de armsten van hen in het bijzonder.
Die verplichting wordt niet en kan niet worden waar gemaakt. Er is in onze economie geen betaald werk voor ieder die daarvoor in aanmerking komt, er is in de traditioneel economische betekenis van het woord te weinig arbeid voor teveel mensen. Misschien maar goed ook: traditionele volledige werkgelegenheid is immers een kennelijke bedreiging van duurzaamheid. Het enige succes van het participatieoffensief is een gezonde begroting. Niet onbelangrijk maar kennelijk ook geen sleutel tot ons aller integratie, ontplooiing, zingeving en geluk. Getoetst aan rechtvaardigheid en duurzaamheid is het participatiegeloof vastgelopen. Het is dringend aan reformatie toe.

Duurzame participatie
Is er een tussenweg, een evenwicht denkbaar tussen het gedachtengoed van de gemakkelijke wegdromers van de jaren zeventig en de strenge werkmeeesters van daarna? Wie wil dat iedereen op de markt van de betaalde arbeid participeert, zal vraag en aanbod beter moeten controleren en afstemmen. Tegenover iedere redelijke inspanning moet een rechtvaardige beloning staan. Belastingen zullen minder over arbeid, meer over kapitaal en verbruik/vervuiling moeten worden geheven. Werkzoekenden mogen worden aangemoedigd maar de overwerkers, de werkwellustigen - zij die het voor ieder beschikbare quotum overschrijden - mogen ook fiscaal worden ontmoedigd. Want er is zoveel anders te doen dan betaalde arbeid alleen. Er is een groeiende behoefte aan onbetaalde participatie, in zorg, in vrijwilligerswerk, in opvoeding en coaching. In werken aan eigen en andermans ontplooiing in de zin van Bildung. Er is een pijnlijk tekort aan musische en ludische scholing en vorming - niet minder belangrijk dan scholing voor de arbeidsmarkt. Onderwijs zou daarom van de emplayability van zijn leerlingen evenveel werk moeten maken als van hun employability.

grenzen aan participatie
De aarde zucht en kreunt onder de wrange vruchten van onze productiedrang, onze alomtegenwoordige overconsumptie en het buitensporige gedrag van een groeiend aantal rijken. Mensen werken vaak te hard, vervelen zich soms kapot en doen elkaar regelmatig tekort. En ondertussen is er -dankzij mechanisering en automatisering- voldoende welvaart om iedereen een duurzaam genoeg te garanderen. Participatie als betaalde arbeid kan in deze omstandigheden worden afgeremd en terugkeren naar een minder prominente, een minder pretentieuze plaats. Terug naar de positie van 'nuttige noodzaak', met als gelukkige verworvenheid een aanzienlijke arbeidsduurverkorting. De toekomst van de arbeid is aan duurzame participatie, op basis van een op het individu afgestemde evenwichtige dosering van traditioneel werk, die meer ruimte laat voor vorming, vrijwillige zorg en naastenliefde, communicatie en recreatie. Wie durft te weg in te slaan naar een ontspannen arbeidsbestel? Misschien is ook dat geen sleutel tot geluk. Maar het kan een wegwijzer zijn naar meer rechtvaardigheid, duurzaamheid en participatie die mens en natuur wil sparen en bewaren.

(Kees Tinga is werkzaam in het Protestants Landelijke Dienstencentrum van de PKN, op de afdeling voor diaconaat en maatschappelijke activering. Dit artikel vonden we op de website van de Edmund Husserl-Stichting - www.husserl.nl)

Dit bericht is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 426, 31 augustus 2007